Opstand in filmland
door Christiaan Weijts, NRC-Handelsblad, 22 september 2017
Terwijl de sterren zich laafden aan het flitslicht op de rode loper, daalden iets verderop tientallen jonge filmmakers af in een aardedonker souterrainzaaltje. Een oud krakerscafe, hartje Utrecht. Wietlucht in de gang, plakkerige vloeren. Precies wat je nodig hebt voor zo’n ‘clandestien college’ dat vier sprekers hier komen geven, als alternatieve opening van het Filmfestival. Uit protest. Tegen het gebrek aan durf bij het Filmfonds en de NPO. Tegen ‘risicomijdende romcoms. Tegen ” de Disneyficatie van de kunstwerel’. Om maar wat sprekers te citeren.
Het is allerminst tegen dovemansoren. De wrevel stoomt tegen het plafond tijdens de zaaldiscussie. Sommige filmmakers staan op als ze het woord nemen, luid sprekend, krachtig gebarend.
Je bent geneigd er het eeuwige chagrijn van de verongelijkte kunstenaar in te zien: Ik ben briljant, en krijg toch geen geld! Toch gaat het dieper, en verder dan filmland alleen.
Zo kwam beeldend kunstenares Harma Heikens vertellen waarom ze het bijltje erbij neerlegt. Haar omstreden werk – sculpturen van meisjes met bomgordels of dildo’s, een brandende Amerikaanse vlag – wordt door de kunstwereld zelf steeds vaker tegengehouden uit zelfcensuur. Ooit moest kunst juist schuren, pijn doen. Nu verdedigen kunstinstellingen angstvallig de veilige consensus.
Net als in de filmwereld, denkt Eva Rovers, cultuurwetenschapper. Filmmakers lijken te vergeten dat ze kunstenaars zijn, zegt ze. Dat zijn geen cultureel ondernemers, en ook geen moralisten. De kunstenaar is geen maatschappelijk werker. Zij ziet meer in wat Camus ‘klaarlicht denken’ noemde: losbreken uit vaste overtuigingen.
Heikens wil niet langer tegen de vertrutting vechten (‘kunst is geen activisme). Ze verkoopt haar werk voortaan als Toy Art via internet. Ook in de zaal zoeken sommigen het in de richting van zo’n commerciële marge (‘Televisie bestaat over vijf jaar toch niet meer.’).
Het is ironie waar je niet vrolijk van wordt: ooit beschermden kunstinstellingen tegen de markt. Wordt dat nu omgekeerd? Wel als kunstinstellingen zelf kennelijk niet meer weten wat kunst is: een autonome kracht die zich voor geen enkel ethisch of economisch karretje laat spannen. Vanuit die autonome positie ‘kun je maatschappelijk betrokken zijn’- schrijver en mede-initiatiefnemer A.H.J. Dautzenberg pleitte daar voor-‘maar verplicht is dat allerminst.’
Die spagaat tussen autonomie en engagement maakt misschien dat artistiek protest altijd wat halfslachtigs houdt. Al pleegden de sprekers eerder op de avond wel degelijk een echte verzetsdaad: ze gingen een tekst in vlammen projecteren op het Gouden Kalf-beeld op de Neude. Een projector met benzineaggregaat gromde. Ze wierpen hun jassen over de schijnwerpers. Helemaal lukken wilde het niet. De festivalspotlights bleken te fel.
Brandend Kalf wil meer vuur in de Nederlandse film. Maar wie moet dat opstoken?
Door Leo Bankersen 21 september 2017
Terwijl in de Stadsschouwburg het Nederlands Filmfestival feestelijk werd geopend met Tulipani klonk elders in Utrecht gemor. Feest? Volgens Brandend Kalf, een initiatief van filmjournalist Karin Wolfs en schrijver A.H.J. Dautzenberg is er geen reden tot feest. De Nederlandse film mist het ware vuur.
Zoals tegenover het festivalpaviljoen werd gedemonstreerd door met een draagbare beamer enkele kalveren van levendige vlammen te voorzien. Een speels mini-speldenprikje, belangstellend gadegeslagen een paar toevallige passanten en de bewakers. Die laatsten wisten even niet wat ze er mee moesten, maar kwamen er na ruggespraak een punt achter zetten.
Dat er meer nodig is lichtte Brandend Kalf daarna toe in een zaaltje van het voormalig krakersbolwerk ACU onder de titel ‘Clandestien College’. Naast initiatiefnemers lieten schrijver Eva Rovers, beeldend kunstenaar Harma Heikens en pas afgestudeerd filmmaker Stijn Bouma weten wat er mis is. Niet alleen met de Nederlandse film, maar eigenlijk met het hele Nederlandse kunstenmanagement. Dat laatste is een heel vies woord, als ik het goed heb begrepen. Jammer dat er niemand van het Filmfonds in de zaal zat.
Wakker schudden
Karin Wolfs vatte nog eens samen wat ze al eerder in De Filmkrant en de Volkskrant hierover had geschreven. De Nederlandse film is de wereld van romantische komedies, boekverfilmingen en kinderfilms. Ook de zogenaamde arthousefilm draait vaak om persoonlijke problemen, niet over wat er in de wereld te koop is. En als er dan eens iets opduikt dat op engagement lijkt, dan altijd nog in een veilige verpakking. Ze mist subversieve films die ons hardhandig wakker schudden.
Wolfs is streng. Zelfs de veelgeprezen Nederlandse Oscarinzending Layla M., over een radicaliserend Amsterdams meisje, kan haar niet bekoren. Wel empathisch, maar toch de hoofdpersoon veilig neergezet als slachtoffer. Hoe dan wel? Wolf had geen voorbeelden van Nederlandse baanbrekers bij de hand. Wel een fragment uit Terry Gilliams The Fisher King. Een sprookje vol bizarre humor en sarcasme, met scherpe kritiek op de televisiewereld. Als bewijs dat echt engagement ook in een mainstream-film kan. Als de filmmaker de zaak maar naar eigen hand zet.
Kunst is anarchie
Dat je niet alleen filmmakers gebrek aan vuur kan verwijten bleek met het vorderen van de avond. Filmmaker Jos Stelling liet vanuit de zaal weten dat het al begint met de fout om een cineast een ‘maker’ te noemen. Dat is net zo’n misverstand als de mening dat kunst en cultuur bij elkaar horen. Kunst is anarchie. Een kunstenaar een maker noemen past in het straatje van de cultuurmanagers (theaterdirecteuren, beleidsmakers, etc.). Daarvan hebben we er in Nederland volgens Stelling veel te veel. Een filmer is een kunstenaar, daar begint het mee.
Maar ja, spreker Dautzenberg zag nog niet zo snel een Nederlands equivalent van de Britse Ken Loach en Andrea Arnold, of van de Belgische gebroeders Dardenne. Zelf zou ik willen toevoegen dat je als klein filmland niet altijd evenveel geluk kan hebben als bijvoorbeeld de Denen met hun dwarsligger Lars von Trier.
Jaren zestig-jargon
Harma Heikens krijgt het Spaans benauwd van al die filmers die lekker authentiek zijn met hun kleine persoonlijke verhalen. Maar ook zij wilde hen niet alles in de schoenen schuiven. Zelf heeft ze het helemaal gehad met de huidige kunstenwereld en heeft besloten ondergronds te gaan, wat niet betekent dat ze activist wordt. Activisme in de kunst is volgens haar een manier om te laten zien dat je aan de goede kant van de geschiedenis staat. Interessante observatie van Heikens is dat veel beleidsmakers nog steeds het opstandige jargon uit de jaren zestig en zeventig hanteren. Tegelijkertijd gedragen ze zich juist tegenovergesteld. Ze suggereerde zelfs dat het eerder bepleite engagement en kunst elkaar uitsluiten.
Als ik het goed begrepen heb (maar je zit er in deze materie gemakkelijk naast) zit ook Eva Rovers ongeveer op deze lijn. In het verlengde van het gedachtegoed van filosoof Albert Camus pleit zij voor een kunstenaar die in opstand komt. Voor films die confronteren, wat niet hetzelfde is als geëngageerde kunst. Maar dat is lastig te realiseren in een omgeving waarin gesproken wordt over ‘cultureel ondernemerschap’ en ‘creatieve industrie’. In die wereld mag kunst wel kritisch zijn, als het maar behapbaar is.
Pampertrajecten
Gelukkig nam Dautzenberg het nog wel voor de filmers op met de constatering dat filmmaken nu eenmaal veel geld vereist, je met een heel team werkt en ook dat er in Nederland geen rijke traditie van geëngageerde cinema is. Joris Ivens misschien?, zo opperde hij.
In het publiek stelde iemand dan ook de retorische vraag of het probleem zit in gebrek aan makers met urgente ideeën, of dat er te weinig bereidheid is om die ideeën te steunen en te financieren. Om vervolgens zelf het antwoord te geven: beginnende filmmakers worden doodgeknuffeld in pampertrajecten die onder meer te veel afhankelijk zijn van medewerking van de omroepen. Maar ze ziet ook jonge makers die weinig lef hebben en zich graag conformeren om bij de incrowd te mogen horen.
Film is muziek
Een beetje jammer bij dat alles is dat van de vijf inleiders en vuurmakers alleen de net afgestudeerde Stijn Bouma de stem van de filmers kon laten horen. Die daarmee wel een heel zware taak op zijn schouders kreeg. Hij beperkte zich tot aanhalen van een aantal uitgangspunten die bij op de filmacademie van de Hongaarse cineast Béla Tarr in Sarajevo had opgestoken. Volgens Tarr moet je durven om moreel verwerpelijke personages centraal te stellen, durven om liefde te tonen, en durven om je te bevrijden van het scenario. Film is geen boek, maar muziek. Dat aangevuld met een onthutsend fragment uit Fassbinders magistrale serie Berlin Alexanderplatz.
Een van de bezoekers concludeerde: ‘We moeten ons richten op de industrie en de subsidiestromen, en niet afdwalen in filosofie. Wie zijn die beslissers met hun holle opvattingen over publiek en kijkcijfers? Daar moeten we tegen ageren.’
Als het aan Brandend Kalf ligt was deze bijeenkomst een aanzet en gaat er meer discussie volgen. Zijn de beleidsmakers er dan ook bij? Of filmmakers, nee, kunstenaars met opstandige plannen? En laten we niet vergeten dat de befaamde Franse Nouvelle Vague destijds niet begonnen is door beleidsmakers, maar door filmcritici die besloten zelf films te gaan maken.