Tijdens de finals van ArtEZ academie voor Art & Design Zwolle is er een openbare ROOMdag met een HUMAN MATTERS-programma over actualiteit en betekenis van kunst, design en kunstonderwijs.
Moderators: Rob Voerman, Kirsten Bothoff, Polina Medvedeva en Isaura Sanwirjatmo, Peter Thule Kristensen, Harma Heikens, Kevin Holtkamp
Mijn insteek:
van wie is de kunst?
De Nederlandse overheid ondersteunt de kunsten vanuit het idee dat het een tegenkracht in de samenleving is, en dus niet zou moeten zuchten onder het juk van opdrachtgever en publiek maar zich in vrijheid zou moeten ontwikkelen. Ze bemoeit zich daarom niet met de inhoud en richting van de kunsten, maar laat zich adviseren ‘vanuit het veld’. Het aloude ‘Wie betaalt, bepaalt’ geldt hier dus niet. Of dat is tenminste niet de bedoeling.
Maar desondanks ligt de autonomie van de kunsten op dit moment behoorlijk onder vuur. Er wordt van kunstenaars steeds meer verwacht dat hun werk aantoonbare maatschappelijke relevantie heeft ( in plaats van artistieke relevantie) en dat ze het publiek niet te zeer tegen de schenen schoppen.
Wie verwacht dat eigenlijk als het de overheid niet is? Zijn het de kunstenaars zelf die ineens behoefte hebben aan maatschappelijke waardering en goedkeuring?
Misschien, maar mijn ervaring is dat de verwachtingen vooral geformuleerd worden vanuit de kunstinstellingen; door een bestuurslaag die zich moet legitimeren t.o.v. de overheid die de instellingen van financiële middelen voorziet. En de gemakkelijkste manier om je bestaan te legitimeren is aan te sluiten bij ‘het maatschappelijk debat’.
De instituten (inclusief de onderwijsinstellingen) zijn dus geneigd inhoudelijk sturend op te treden, en brengen de gewenste ‘relevante themas’ in, waar studenten en kunstenaars vervolgens mee aan de slag gaan. Net als traditionele opdrachtgevers dat deden. Met het verschil dat dit een verborgen opdrachtgeverschap is: Men verschuilt zich achter de ‘vraag vanuit de samenleving, en ‘een vertaalslag naar het publiek’. Maar er is helemaal geen vraag vanuit de samenleving, en het grote publiek is nauwelijks in kunst geïnteresseerd.
Die desinteresse van de massa is voor kunstenaars doorgaans geen probleem; publieksbereik is vooral een probleem van de instituten, en te verwachten dat kunstenaars dat gaan oplossen is nogal veel gevraagd.
Waarmee het tweede probleem in zicht komt: Deze ‘opdrachtgever’ betaalt erg slecht- en vaak helemaal niet- voor wat er wordt gevraagd. Anders dan traditionele opdrachtgevers trekken de instellingen geen geld uit hun achterzak. Ze onttrekken juist geld aan het kunstenbudget, terwijl kunstenaars de sluitpost van hun begroting vormen.
Let wel: We hebben het hier over het ‘niet-commerciële circuit’, dat ooit in het leven is geroepen om kunstenaars een bestaansmogelijkheid te geven en zo een tegenwicht te bieden tegen de tucht van de markt.
Maar al zou je als kunstenaar nog liever met de markt te maken hebben; in Nederland bestaat er amper een particuliere kunstmarkt. De overheidsmarkt is verreweg de grootste markt, en jonge kunstenaars worden opgevoed om te functioneren binnen dit systeem. Ondanks alle praatjes over cultureel ondernemerschap wordt het maken van werk zich buiten het gesubsidieerde circuit staande kan houden in de praktijk ontmoedigd.
Deze situatie is voor kunstenaars dus bepaald ongunstig, en de kans dat het gaat veranderen is klein.
Hoe ga je als (beginnend) kunstenaar om met een geïnstitutioneerde kunstwereld die bepaalt, maar niet betaalt?
Allereerst door goed te weten waar je zelf staat. Dat gaan we onderzoeken aan de hand van een aantal stellingen en een vraag.