door Hans Gieles
Vanaf de dag dat ik kennismaakte met het werk van Harma Heikens (ergens in 1992, meen ik, op een tentoonstelling in de Amsterdamse kunstenaarssociëteit Arti & Amicitiae), heb ik haar werk gevolgd, werken van haar verworven en haar persoonlijk leren kennen.
Hoewel de grote privé- en institutionele collecties altijd om haar werk zijn blijven heen draaien, verwierf Heikens met haar kunst per direct enthousiaste volgers, kopers en criticasters. Dat overkomt niet elke jonge kunstenaar die esthetische kwaliteiten weet te combineren met een wrange visie op onze wereld. Sterker nog: waardering wordt in de publieksbreedte eerder voor kunstuitingen opgebracht die zouden uitblinken in vakman/vrouwschap in de vorm van de ‘Oh, wat knap gedaan!’-variant.
Nou blonk het werk van Heikens van begin af aan zeker uit in de categorie Knap Gedaan, maar de reacties erop werden vaak overschaduwd door wat ze met haar vakvrouwschap aan de orde stelde. Op een weergaloos uitgevoerd borstbeeld van Sneeuwwitje met acne zat overduidelijk niet iedereen te wachten, alhoewel het wel meteen een koper vond. En een volwaardige voorloper van Cattelan’s Him (2001) is Heikens’ A Boy van 10 jaar eerder, weliswaar op een andere manier tentakels uitslaand naar interpretatiemogelijkheden, maar inhoudelijk evenwaardig belangwekkend. Beide sculpturen roepen vragen op in het gebied van ‘Wie zijn wij en hoe heeft het zo ver kunnen komen?’.
Het is me in mijn levensloop, die zich grotendeels ontwikkelde langs paden van beeldende kunst, intussen wel duidelijk geworden dat liefhebbers van kunst, zelfs de professionele, zich het liefst laten leiden door eenvoudige, verhalerige lijnen: nature (Heikens in haar Hitler-baby) versus nurture (Cattelan’s om vergeving knielende en biddende Hitler) bijvoorbeeld.
Een enkel kunstwerk (en deze twee zijn exemplarisch) kan zijn vleugels op een verhalende manier uitslaan en de beschouwer in vervoering brengen door die narratieve aspecten, zeker. Maar is het niet veel interessanter om naar thematische overlappingen en gelaagdheden te zoeken in het gehele oeuvre van een kunstenaar? En dan pas te variëren in gedachtes over ethische, intellectuele en esthetische krachten in het individuele werk en er natuurlijk en eventueel van te genieten.
Wat betekent bijvoorbeeld het werk Mother (1999) van Cattelan in relatie tot Him en is het mogelijk een commentaar op het eerdere werk of bestaat er een reciproke relatie? En is Statue of Liberty (2007) van Heikens in verband te brengen met haar eerdere Hitler-referentie? Kruisverbanden in de artistieke ontwikkeling worden door kunstbekijkers of historici tegenwoordig zelden actief gelegd omdat ze intellectueel te vermoeiend schijnen.
Behalve door het scherpste deel van de kunstmarkt wordt ook een hoog poëtisch gehalte in de beeldende kunst niet in de breedte gewaardeerd. Daarvan zijn er vele voorbeelden te geven, maar ik wil me hier beperken tot het noemen van het meervoudig uitgevoerd werk Perfect Lovers van Felix Gonzalez Torres: twee ronde, tegen elkaar aan geplaatste, elektronische klokken die, met een seconde verschil, dezelfde tijd aangeven.
Binnen de naoorlogse kunst wordt het oeuvre van Andy Warhol beschouwd als commercieel effectief, technisch maar zozo en inhoudelijk oppervlakkig. Dat het een hoog Eros en Thanathos-gehalte heeft, naast humane maar ook religieuze aspecten, wordt gemakshalve over het hoofd gezien want daar verkoop je geen koektrommels mee. De zelfportretten van Warhol gaan over de dood, maar het is beter dat we daar als kippen zonder kop niet naar kraaien (pun intended). Kraaien vliegen boven een korenveld, dat wil men wel begrijpen, als een laatste blik op een wereld vol pijn en eenzaamheid; het Laatste Schilderij van een kunstenaar die met verf op doek demonen probeerde te lijf te gaan.
Wanneer we een woord gebruiken in het dagelijks leven kunnen we ons niet steeds bewust zijn van de geschiedenis van dat woord, van de etymologie en dat hoeft ook niet. We gebruiken het woord om zinnen in orde te krijgen, om die zinnen samen te laten vallen met wat we willen zeggen of ze te laten bedoelen wat we, eerder, wilden gaan zeggen.
Een woord, met al zijn historie, is nooit een kunstwerk. Een zin meestal evenmin, al zijn hier uitzonderingen op. ‘Alles van Waarde is Weerloos’, bijvoorbeeld, net zoals: ‘Alles is Weer Waardeloos!’. Meestal ontstaat taalkunst uit een rangschikking van woorden, zinnen en daarmee een volgorde of een reeks van begrippen die soms zo oorspronkelijk kunnen zijn dat we ze uiteindelijk onderbrengen in het gebied van de kunst, poëzie of proza. Veel mensen zijn zich er nu nog van bewust dat ze Cruyff of Koot & Bie citeren. Gerrie Knetemann (‘De Dood of de Gladiolen’) raakt al op de achtergrond en dat geeft niks.
Een recente Volkskrantreclame maakte omgang met taal in communicatie op een heldere wijze duidelijk: mensen die tijdens een rookpauze (?) met elkaar slechts in krantenkoppen spraken.
Of je dat verschijnsel ‘vertrutting’ moet noemen weet ik niet, maar het snijdt wel aan dat het uitwisselen van informatie kenmerken kan hebben van Het Niet Uitwisselen van Informatie. Een surrogaat van communicatie, dus: we doen alsof we contact met elkaar hebben, dus we volgen de spelregels van de uitwisseling van informatie. Maar de spelregels zijn de inhoud niet.
Op een dergelijke manier speelt men elkaar de afgelopen 30 jaar ook in de beeldende kunst de bal toe. Verdieping ontsnapt steeds meer aan de aandacht; gelaagdheid speelt geen rol meer. Maar waarom?
Gelukkig raakt religie, in Nederland tenminste, steeds meer op de achtergrond als waardensysteem en transportmechanisme van ideeën en normen. Maar waar hebben we onszelf nu mee opgescheept? Ja, normen en waarden die bepaald zijn en worden door de geschiedenissen van het socialisme, humanisme en kapitalisme; geen van alle uitblinkers in het vooropstellen en formuleren van een rol voor de beeldende kunst. Nou wil ik niet zeggen dat dergelijke ideologiën al lang en breed een alternatief hadden kunnen ondersteunen voor Giotto’s beenloze, maar door straalaandrijving voortgestuwde, vrouw als engel, dat ook weer niet. Dat God per ongeluk is mee ontploft bij de oerknal maakt vrouwenstemrecht nog wel in orde, maar tegelijkertijd kunst overbodig, tenzij het de burger kan verheffen of verbeteren: ‘De visch wordt duur betaald!’.
In de (zogenaamde) Outsiderkunst, vooral in die van scheppers die zich sterk met zichzelf bezighouden, vind je verbeeldingen van wanhoop, eenzaamheid en geïsoleerd zijn. En outsiderkunstenaars hebben altijd gelijk, formuleren dat in hun werk ook en laten zich daarop voorstaan. In de meeste gevallen kunnen we dergelijke oeuvres gerust monomaan noemen, of die nou erotisch, religieus of sociaal zijn aangestuurd. Dus verder niet nieuwsgierig naar wat zich in de wereld afspeelt. In hun geval geheel begrijpelijk natuurlijk met vaak de mooiste resultaten, want hun prepositie sluit vaardigheid zeker niet uit.
Om terug te komen op de vertrutting: het lijkt wel alsof de kunstwereld (in de breedte) zich heeft ontwikkeld tot een outsiderwereld van kunstliefhebbers. En dat in een wereld die, in principe, geen, of in ieder geval weinig, morele beperkingen oplegt.
Waren er nog maar moraalridders! Types die opkwamen voor totaal egocentrische normen en waarden. Ja die zijn er nog wel, maar dan in kringen van zeldzaam ziekelijke geloofsgemeenschappen.
Maar gewoon meegevoerd worden door de verbeelding van een kunstenaar, kijken met welbewuste inzet van wat je zélf kan, wilt en in een ander wilt zien: Neen, daar is eventjes de pauzeknop ingedrukt.
Amsterdam, september 2017