Het begin van het nieuwe culturele seizoen lijkt me een goed moment om te laten weten dat ik binnenkort ophoud met de kunst en mij in plaats daarvan ga bezighouden met het maken van art toys. De duo expositie met Hans van Bentem, die begin 2018 in SBK Breda gepland staat, zal de laatste expositie zijn waarvoor ik nog levensgrote beelden maak. De reden dat ik de Kunst-met-een-grote-K verlaat is haar vertrutting – een onvermijdelijk gevolg van populariserings- en expansiedrift.
Wat het kunstenaarschap voor mij de moeite waard maakte, was het idee van het discours: De uitwisseling van ideeën en radicale gedachtenexperimenten die ervoor zorgde dat de grenzen van het kunstbegrip telkens verschoven. Buiten die context, was ons geleerd, was je werk betekenisloos: Ik heb een criticus eens horen beweren dat een kunstwerk niet bestaat “voor wij (de zelfbenoemde autoriteiten) het hebben waargenomen”. Waar natuurlijk geen speld tussen te krijgen is als dat je definitie van een kunstwerk is.
Dat was in de jaren 90 van de vorige eeuw en daarna kwam er via het internet een overvloed aan beelden, die dan misschien geen kunstwerken waren, maar die onmiskenbaar betekenis en invloed hadden zonder dat ze eerst door het bevoegd gezag waren goedgekeurd. Dat maakte het discours al wat minder belangwekkend en het verdween naar de periferie van mijn belangstelling. Maar ik nam aan dat het nog steeds bestond, en dat er een vruchtbare wisselwerking gaande was tussen academische cultuur en popcultuur, die elkaar wederzijds behoedden voor respectievelijk bloedeloos intellectualisme en gebrek aan diepgang. Mijn eigen door popcultuur geïnspireerde werk zag ik als een provocatie aan de hogere cultuur. Maar in mijn preoccupatie met ‘hoog’ versus ‘laag’ was me iets ingrijpends ontgaan: De opmars van het burgerlijk midden in het kunstenveld.
Dat werd duidelijk op het moment dat de weerstand tegen mijn werk uitmondde in een controverse tijdens het Noorderzonfestival van 2015. Het werk werd van het festivalterrein verwijderd. Vakgenoten en anderen sprongen in de bres voor de vrijheid van expressie en artistieke autonomie. Ze schreven ingezonden stukken tegen de instrumentalisering en festivalisering van de kunst, wijzend op haar intrinsieke waarde. Bij dat idee van intrinsieke waarde vallen best kanttekeningen te plaatsen, en ik bereidde me dan ook voor op een stevig gesprek: Het discours in de praktijk! Maar het festivalmanagement “voelde zich niet veilig in de mediaomgeving” en zweeg in alle talen. KochXBos Gallery, die mij ten tijde van de rel vertegenwoordigde, greep de publiciteit met beide handen aan om zichzelf op de kaart te zetten als bolwerk van artistieke vrijheid, -“Het zou in Nederland nooit mogen voorkomen dat een kunstwerk niet getoond wordt om zijn inhoud!”- maar beëindigde een jaar later de samenwerking vanwege mijn sculptuur van een brandende Amerikaanse vlag, zonder voor die draai van 180 graden ook maar één zinnig argument aan te voeren.
Ik ben niet de enige met zulke ervaringen: Over de vertrutting van de kunst wordt wel gepraat, maar er wordt niet over gediscussieerd. De voorstanders ervan- die er wel degelijk moeten zijn want de boel vertrut niet uit zichzelf – gaan het debat niet aan.
Dat is niet zo vreemd als het lijkt: De beeldende kunst is van een subcultuur uitgegroeid tot een instituut, en daarmee zijn de deuren open gezet voor beleidsmakers en organisatoren die weinig met kunst op hadden totdat er aantrekkelijke posities ontstonden met een CAO conforme salariëring. Het idee dat kunst moet verwonderen, verbinden en de wereld moet verbeteren komt voort uit de waarden van de burgerlijke middenklasse: Gemeenschapszin, fatsoen, verantwoordelijkheidsgevoel etc. Allemaal prima zaken waar je weinig op tegen kunt hebben, behalve dan dat ze haaks staan op de opvatting dat kunst amoreel, onderzoekend en provocerend mag zijn, en dus niet per se het meest geschikte instrument is om mensen van alle kleuren hand in hand een klompendans te laten doen voor de wereldvrede.
Een clash of cultures zou je zeggen, die een levendig debat zou opleveren als de nieuwe bestuurlijke klasse haar opvattingen van theoretische onderbouwing zou voorzien. Maar dat gebeurt niet, want de vertegenwoordigers van het burgerlijk midden zijn nauwelijks geïnteresseerd in ideeën. De consensus wordt zelden in twijfel getrokken, dus zijn ze zich er amper van bewust dat ze er zoiets als een overtuiging op na houden, laat staan dat die ter discussie zou kunnen staan. Ongeveer zoals je geen weet hebt van je blinde darm zolang die niet ontstoken raakt. Ze leven in de illusie van een natuurlijk en vanzelfsprekend gelijk, gebaseerd op gezond verstand en sociaal gevoel. Maar kunst is het tegendeel van natuurlijk en vanzelfsprekend. Dat is precies de reden dat de burger van oudsher de aartsvijand van de kunstenaar is, en burgerlijke kunst een contradictio in terminis.
Vroeger noemde je bangelijke mensen zonder idealen ‘bekrompen’, en wilde je als kunstenaar zo ver mogelijk bij ze uit de buurt blijven. Nu worden ze aan hun haren de kunst binnengesleept in de gedaante van de Gewone Man. Die zou behoefte hebben aan verbindende idealen en zich door van alles en nog wat bedreigd voelen. Kunstenaars worden geacht het leed te verzachten met een Groot Verhaal, liefst eentje waarin de Gewone Man zelf figureert. Dat vind ik pas bedreigend.
Niet alleen omdat uit kleingeestigheid weinig inspiratie te putten valt, maar vooral omdat de Gewone Man met zijn ‘identiteitscrisis’ grotendeels een creatie is van de politiek: Die wakkert de discussie over culturele identiteit willens en wetens aan en raakt daarmee het terrein van de kunst. Dat riekt naar propaganda, dus in plaats van zo’n voorgekookt onderwerp klakkeloos te omhelzen zouden kunstenaars er juist kritisch tegenover moeten staan. Daar komt nog bij dat we al een instituut hadden dat voorzag in de behoefte aan zingeving en grote verhalen: De kerk.
De beeldende kunst heeft zich toch niet aan het juk van de kerk ontworsteld om er vervolgens zelf één te worden? Daar is ze helemaal niet geschikt voor. Het is een esthetische discipline, geen ethische. Kunst heeft geen overkoepelende visie in de aanbieding, en is geen middel tegen alle kwalen van de samenleving: Esthetische oplossingen voor morele problemen zijn levensgevaarlijk, en moraliseren over esthetische kwesties is doodsaai.
Maar je kunt hoog of laag springen – de burgerij heeft zich meester gemaakt van de beeldende kunst, en legitimeert dat liever met goede bedoelingen dan met argumenten. Dat vraagt om kunst die een sociaal wenselijke bijdrage levert aan maatschappelijke vraagstukken, zodat het belang ervan gemakkelijk uit te leggen valt. Het gevolg is dat kunst die raakt aan de actualiteit onnodig wordt gepolitiseerd en beoordeeld op de deugdzaamheid van de vermeende boodschap.
Dat laat voor mijn werk geen ruimte. Voor zover ik dat zelf niet in de gaten had, is me dat inmiddels wel duidelijk gemaakt. Daarom zoek ik die ruimte elders: In de marge, waar niks te halen valt voor mensen die er niks te zoeken hebben. Je maakt een Art Toy of je koopt er eentje. Meer opties zijn er niet. Het lijkt me een verademing.
Wie meer wil weten en/of mee wil praten is welkom bij het Clandestien College van Brandend Kalf, 20 september a.s., 21.00-23.00 uur, ACU, Utrecht